Tagarchief: wouter kramer

SCHAPENKOPPEN

logo-FC-Dordrecht-800

Het viel me een tijd geleden ineens op. Het beeld van de twee mannen, die een schaap Dordrecht binnen smokkelen, staat inmiddels vlak bij de Zwijdrechtse brug in plaats van bij de Papendrechtse brug. “Wat kan daar nu de reden voor zijn?”, spookt het door mijn hoofd.

De reden, dat er schapen Dordrecht binnen gesmokkeld werden, weet ik overigens wel. Binnen de stadswallen van de oudste stad van Holland werd er belasting geheven op slachtvee. Aangezien belastingontduiking al eeuwenlang de nationale sport van alle Nederlanders is, was er voor de vernuftige veehandelaar uit de middeleeuwen, niets vreemd aan om een schaap jongenskleding aan te trekken, rechtop te zetten en stiekem, tussen twee mannen ingeklemd, de poort door te loodsen. Dat het lompe beest nu juist, op het moment suprême bij het passeren van de wacht, moest gaan blaten kwam de smokkelaar duur te staan en levert ons Dordtenaren onze illustere bijnaam op.

Nu kan ik natuurlijk Googlen om de reden van de verplaatsing van het beeld te achterhalen, maar voor mij is het altijd leuker om zelf iets te bedenken. Ik bemerk praktisch dagelijks wanneer ik, bij de Laan der Verenigde Naties het beeld passeer, dat dit me even bezighoudt. Net zo goed dat ik telkens weer met mezelf afspreek, dat ik hier iets over ga schrijven. Dat dit er nu van gekomen is, heeft ongeveer honderd beloftes aan mezelf geduurd en dus even zoveel keer mijn geheugen weer verlaten. Typisch is dat toch, hoe snel onbeduidende zaken in je brein kwijtraken. Als ik nu niet uitkijk dwaal ik alweer af van mijn verhaal en ga ik hierover nadenken. Focus Wouter, focus.

Jarenlang heeft het abstract stalen beeld, van de moderne kunstenaar, over de N3 de reizigers vanaf Papendrecht het Wantij over zien rijden. Nu verwelkomt het de schapenkoppen die over of onder de Oude Maas het eiland betreden. Wat ik bijvoorbeeld bedacht heb, is dat de historici van de gemeente, tijdens het doorspitten van oude perkamenten archiefrollen, ontdekten dat de schapen, welke in vroeger tijden vanuit de buitengebieden het Eiland van Dordrecht binnengebracht werden, niet uit de Alblasserwaard, maar uit de Zwijndrechtsewaard kwamen. Eerlijk gezegd vind ik, dat het beeld met zijn aparte gele kleur, beter tot zijn recht komt waar het nu staat. De verplaatsing kan dus ook een esthetisch karakter hebben. Kunst in Dordt wordt serieus genomen tegenwoordig. Wellicht dat niet de historici maar de cultuurafdeling er zich mee bemoeid heeft? Hoewel, misschien is het een verhuizing van tijdelijke aard, omdat de ambtenaren van infrastructuur onderhoudsplannen hebben met het stukje grond bij de afrit naar de Staart. Dit zou me helemaal niet verbazen, want het wegdek in de bocht doet niet onder voor een stuk asfalt, waar ze zelfs in België hun beklag over doen. Plein ‘40-‘45 dat daar ligt, gaat ook helemaal op de schop. Dus zal het dat wel zijn? Het blijft gissen, alles is mogelijk. leuk is dat! De overlevering heeft ons uiteindelijk een bijnaam opgeleverd. Omdat het geschreven staat wordt het ook snel als waarheid aangenomen, terwijl het best een verhaaltje kan zijn uit het brein van een fantast. Als ik jullie nu vertel, dat het toch geen schaap was maar een kalf! Zijn we dan ineens koeienkoppen? Dacht het niet, maar als men over een aantal eeuwen dit leest kan het zomaar zijn, dat er ooit een ander beeld staat wanneer je Dordt binnenrijdt.

Wouter Kramer                                                                                                      Column 84, 28-07-2016

kunst N3

HELLO, GOODBYE

igenlinda2

Ehh pa, kun jij ons misschien vannacht naar het station rijden met onze koffers? Is de vraag, die ik krijg als de aanstaande toeristen het raampje van de van ons geleende auto naar beneden gedraaid hebben. Op dat moment laten mijn vrouw en ik net onze wandelhond uit en voordat ik kan antwoorden, vraagt mijn vrouw waar ze vandaan vliegen? “Schiphol, we moeten er om vijf uur morgenochtend zijn”, is het korte antwoord. “Nou, dan brengt je vader jullie toch gewoon even naar Schiphol, dat hebben we wel vaker gedaan.”

In een splitsecond gaat de hele planning van die dag als een bliksemflits door mijn hoofd en ik probeer ruimte te creëren voor deze spontane toezegging. Mezelf beseffend, dat er inmiddels geen weg meer terug is, vraag ik: “Hoe laat moet ik dan bij jullie zijn vannacht?” We onderhandelen nog over een kwartiertje eerder of later, maar uiteindelijk komen we uit op kwart voor vier. Ik ben enigszins opgelucht, dat mijn vrouw even later zegt, dat we hen gezellig samen weg gaan brengen. Vervolgens gaan we verder met ons zaterdagprogramma en komen uiteindelijk op een punt dat de belofte, na een fantastische dag in het Zeeuwse, een inbreuk is op het idee om een B&B te pakken in Brouwershaven. Na een ontnuchterend hazenslaapje staan we, zestien minuten voor vier, bij de kinderen op de stoep. Tot onze grote verbazing is alles nog donker en heerst er een serene rust in het dijkhuisje. Na enkele verwoede pogingen om wat leven te krijgen in het pand, gaat na een poosje de voordeur schuchter open, om een slaperige schoondochter tevoorschijn te toveren. “Jij bent nooit te vroeg!” Krijg ik, op dit onchristelijke tijdstip, voor mijn voeten geworpen. We moeten uiteindelijk met z’n allen lachen om de relaxte manier van ontwaken en vertrekken. Onderweg gaat het, tijdens een animerend gesprek, langzaam prachtig dagen met alle mogelijke kleuren van het ochtendgloren. Van vakantiestress is dan ook totaal geen sprake en het valt mijn vrouw op, dat ze eigenlijk heel erg ontspannen raakt van deze nachttrip. Wanneer ik de kiss and ride afslag opdraai, word ik dan ook op mijn vestje gespuwd. “Gaan we dan niet even een bakkie doen en uitzwaaien?” is de verbaasde vraag bij mijn passagiers. Hier had ik nog niet over nagedacht. Ik ben niet zo van het afscheid. Te nuchter, denk ik. Goeie reis tot over een paar weken, kusje, nou dag! En weg wezen. Kan ik binnen twee uur heen en weer zijn, had ik al berekend. Dat is zoals ik het altijd gedaan heb. Nu niet dus. Even later zitten we bij Starbucks aan de koffie. Eigenlijk best wel gezellig, moet ik zeggen. Terwijl we deze, voor ons nieuwe, manier van afscheid onder de loep nemen, moeten we nog vreselijk hard lachen om de stoere kale klerenkast, die we in de lift bij de parkeergarage tegen het lijf liepen. Met een trolley vol koffers staan wij met z’n vieren de bagageloze bikkel aan te kijken. Inschattend dat ook hij iemand weggebracht heeft, zeg ik: “Deze koffers zijn van hen hoor, we zwaaien ze alleen maar even uit!” Op dat moment breekt de reus en schieten zijn ogen vol met tranen. Terwijl zijn brede schouders gaan hangen, snikt hij dat zijn dochter net vertrokken is. We polsen of zij, net als onze dochter destijds, een wereldreis gaat maken. “Nee, ze gaat een weekje naar Spanje, maar het blijft je kleine meisje hè”, pruttelt hij zachtjes. We kijken elkaar verbaasd aan en schieten bijna in de lach. Maar goed dat we de kids nu even serieus gaan uitzwaaien, want ze gaan wel drie hele weken naar de Antillen!

Wouter Kramer                                                                                                      Column 83, 14-07-2016

KLEINE HIAWATHA GAAT OP JACHT

Hiawatha

Er is volgens mijn vrouw heel veel mooi aan mij. Maar mijn billen vindt ze het mooist. Ik twijfel of ik hier nu wel of niet blij mee moet zijn. Aan de ene kant had ik het leuk gevonden als ze mijn tronie het mooist had gevonden, aan de andere kant voel ik me toch gevleid met mijn mooie kont.

Zelf snap ik dat niet helemaal, ik heb in mijn beleving geen kont. Vrouwen hebben een kont. En daar kan ik intens van genieten. Van een mooie kont wel te verstaan. Wanneer mijn vrouw een strak jurkje aan heeft en schoenen met een hoge hak draagt, dan weet ik niet precies wat er gebeurd, maar alles vanaf de bovenkant van haar benen tot de onderkant van haar rug, neemt een vorm aan die de rest overbodig maakt. Ik hoor niet meer wat ze zegt, weet niet meer waar ik mee bezig ben en sta een beetje voor me uit te staren. Als ik een beetje bijgekomen ben en het bloed weer door mijn hersenen stroomt, kijk ik regelmatig naar haar perfecte achterwerk wanneer ze even bij me vandaan loopt of voor me uit fietst. In dit soort omstandigheden betrap ik mezelf er ook op, dat ik soms bewust onbenullig stop tijdens het wandelen en dat ik haar vooruit laat fietsen als we noodgedwongen ruimte moeten maken. Het ligt weliswaar een beetje aan de gemoedstoestand en de timing, maar meestal krijg ik een oprecht “dank je wel” wanneer ik haar erop wijs, dat ze de mooiste kont van het westelijk halfrond heeft. Wat ik afgelopen zondag op de drukbezochte boekenmarkt van Dordrecht merkte, was dat ik overigens niet de enige ben die dit opvalt. Vrouwen zowel als mannen observeren mijn vrouw, wanneer ze bevallig voorbijloopt. Als ik haar hier op attent maak, merkt ze op dat vrouwen wel anders naar haar kijken dan mannen. Mannen gluren, terwijl vrouwen checken om te vergelijken. Ik denk na of ik een gluurder ben? Na enige overpeinzing kom ik tot de conclusie dat dit zo is. Ik vind het namelijk toch wat makkelijker om een mooie vrouw wat langer te bespieden wanneer ik een donkere zonnebril op heb. Een beetje nonchalant doen, terwijl ik de tijd neem om al dat prachtigs, op mijn gemak gade te slaan. Wij mensen zijn nu eenmaal visueel ingesteld. Het is zodoende ook geen toeval dat ik bij een boekenstal op haar staat te wachten waar het boekje: “The little book of buts” te koop wordt aan geboden. De intrigerende kaft heeft overduidelijk mijn aandacht opgeëist. Ik ben een billenman! Eigenlijk wil ik het boekje dan ook wel aanschaffen, maar dat is, zo in het bijzijn van mijn vrouw, toch nog een stap te ver. Ik houd mijn nieuwsgierigheid wel in toom en koester me in de wetenschap dat ik al een gezegend man ben.

Zoals gezegd ervaart de vrouw, vreemd genoeg, dus ook een zekere aantrekkingskracht bij de bilpartij van de man. Het lijkt me een emancipatie dingetje, want ik kan maar moeilijk bevatten waar de schoonheid, van dit nietszeggende smalle zitvlak, inzit. “Wat een lekker kontje heb je toch Wouter, zeker als je die strakke spijkerbroek aantrekt, grrrrr” hoor ik haar weleens zeggen als ik me ’s morgens in mijn kloffie hijs. “Nou ja zeg, dat valt toch allemaal wel mee. Wat is daar dan, in godsnaam, zo bijzonder aan?” probeer ik bescheiden de complimentjes nog wat te verlengen. “Voor een krasse knar heb je nog steeds die schattige stevige billetjes van Hiawatha” zegt ze schalks. Is dit nu eigenlijk wel een compliment, of word ik dus toch compleet in de maling genomen?

Wouter Kramer                                                                                                      Column 82, 07-07-2016

EEN OLIFANTSPOOT IN DE STAD

image

Het verhaal van de onoverwinnelijke Griekse held Achilles met zijn kwetsbare hiel vond ik vroeger al geweldig. De sage van Siegfried, die zich onder de lindeboom in het drakenbloed van zijn overwonnen slachtoffer doopt, om zodoende onkwetsbaar te worden, was voor mij helemaal fantastisch. Juist omdat er een lindeblad tussen zijn schouderbladen een zwakke plek opleverde die hem uiteindelijk fataal wordt. Heerlijke heroïsche drama ’s die bij mij zijn blijven hangen.

Daarom is de beuk mijn lievelingsboom. Deze prachtige reuzen leveren hout op waar onverslijtbare meubelen van gemaakt worden, maar voor het zover is gaan deze hemelbestormers de strijd aan met de elementen. Vanaf het moment dat het beukennootje ontkiemt, wordt deze plant blootgesteld aan allerlei schimmels, die het heerlijk vinden om het hout tot molm te verteren. Zolang de boom gezond en sterk is, houdt hij de op de loer liggende paddenstoelen op afstand. Langzaam maar zeker groeit hij uit tot een koning van het woud, de keizer van een plein of tot één der prinsen in een laan. Zeker als de beuk zelf verantwoordelijk is voor zijn bescherming gaat het vaak erg lang goed. Vanaf het moment dat zich takken met bladeren gaan vormen, hult hij behoedzaam zijn gladde zachte bast in een mantel van lover. De stoere mastodont kan namelijk niet tegen zonnebrand. Zodra de koperen ploert vat heeft op de tere huid, krijgt de boom het zwaar. Als er schade ontstaat slaat de schimmel genadeloos toe en vreet de gevoelige boom van binnenuit op. Wanneer in een machtige beukenlaan één makker, door wat voor omstandigheden dan ook, het strijdperk moet verlaten wordt de rest ook bijzonder kwetsbaar. Door de parasolwerking van de buren heeft de beuk zijn verdediging laten zakken. Nu krijgt hij de volle laag en is hij niet bij machte om snel nieuwe takken met bladeren te ontwikkelen om alsnog de helse zonnestralen te pareren. Beuken in een laan worden om die reden dan ook minder oud dan hun solitaire broeders. Tegenwoordig hebben bomendokters er een truc op verzonnen door de bast met jute te bekleden. Een interessant proces dat ik al jaren volg bij de beukenlaan van het kasteel in Crabbehof. Met succes zie je bij de oude beuken takken aangroeien, waar voorheen de weggevallen buurman bescherming bood.

Laatst stuitte ik op een majestueuze rode beuk in het centrum van Dordt. Een notarisboom zoals deze vroeger genoemd werd. Je was namelijk een hele meneer als je destijds zo’n beuk in je stadstuin kon plantten. De roodbruine variant was een zeldzame exoot en je tuin diende een respectabele afmeting te hebben om de reus te herbergen. Nu staat deze machtige keizer op een pleintje bij het Tolbrugkamp. Vol bewondering neem ik de boom van top tot teen in me op. Zonlicht speelt met de kleuren van het bladerdek en door het zachte briesje lijkt de boom een kameleon, die op wilt gaan tussen het groen van het plein en de roodbruine bakstenen van de omliggende panden. Het lijkt alsof de stam aan de onderkant gestuikt is door het enorme gewicht dat op de voet rust. Het levert de typische naam van olifantspoot op. Om de boom even aan te raken moet ik over een hekje klimmen. Als een zonnestraaltje stiekem de bast bereikt en een uit liefde gekerfd “Mark, hartje met pijl, Eva” doet oplichten, denk ik: als dat maar goed blijft gaan, terwijl ik het gevoelige litteken aai.

image

Wouter Kramer                                                                                                      Column 81, 30-06-2016

IK GA JE ONTVOEREN

niet meer lekker1

Houdt zondag vanaf halfvier maar vrij. Krijg ik op mijn scherm te zien als ik de WhatsApp open. Nu laat ik me niet zo heel makkelijk dwingen, dus mijn antwoord: hoezo? Is niet zo vreemd. Ik ga je ontvoeren voor vaderdag, verschijnt er vervolgens met een knipoog emoticon.

Het bericht van deze jongeman verrast met niet. Ik ken hem namelijk zijn hele leven lang al, dus voor het gevaarlijke dreigement, in deze onzekere tijden, ga ik de AIVD niet inlichten. Stipt halfvier loopt hij die dag onze tuin in waar mijn vrouw en ik, op dat moment, nog wat plantjes aan het verpotten zijn. Stiptheid is namelijk niet de grootste kwaliteit van deze knaap, hoewel dit ’s middags aanzienlijk makkelijker voor hem is dan ’s morgens. Dit beloofd wat! We moeten dus ergens op tijd zijn. Ik had een flauw vermoeden dat we in het kader van deze vaderdag/zoondag de polder in zouden gaan om een fikse wandeling te gaan maken of dat hij een kroegentochtje in petto had, dat geheel vrijblijvend was. Maar nee, hij is zelfs een beetje gespannen en wil absoluut niets loslaten over wat me te wachten staat. “Gaan we op de fiets?” vraag ik. “Ja, beter van wel” antwoord hij terug. Als we samen bij ons de straat uit fietsen, komt onvermijdelijk de eerste clou tevoorschijn omdat we een richting moeten kiezen. “Als we naast elkaar blijven fietsen, denk ik dat het verstandig is om te vertellen waar we heen gaan” probeer ik sluw wat los te peuteren. Buiten dat is het, gezien ons beider fietsstijl, sowieso verstandig om dit te melden voordat we languit onder onze fietsen op de klinkers liggen. Zonder veel te verraden meldt hij dat we in ieder geval de stad ingaan. Wellicht een bioscoopje denk ik, hoewel dat zonde is van het mooie weer. “Waar zetten we de fietsen dan neer jongen?” vis ik. “Uh, in de fietsstalling maar, dan gaan we een stukje lopen” probeert hij het rookgordijn in stand te houden. De schijnbewegingen pareer ik met wat tackles en als de fietsstallingmeneer meldt dat ze om acht uur vanavond sluiten, gooit hij de handdoek. “Dan kunnen we net zo goed gelijk naar Merz fietsen.” Zegt hij en de stallingkaartjes worden weer van ons stuur getrokken.

Eenmaal gearriveerd in de sfeervolle kroeg aan de korte kalkhaven worden we hartelijk ontvangen door eigenaar Ferry. Het wordt een bierproeverij! Trots als een pauw en blij met mijn oprechte tevredenheid over deze ontknoping, ontspant mijn kleine man. Onder begeleiding van tekst en uitleg, wordt het eerste gerstenat voor ons in speciale proefglazen geschonken. We klinken op dit nu al geslaagde vaderdagkado en laten dit Nieuw-Zeelands pilsje ons bijzonder smaken. “Ferry, we kunnen deze proeverij toch zeker wel op het terras voortzetten, neem ik aan” “natuurlijk, ik ga plaats maken voor jullie.” We voelen ons als speciale gasten behandeld omdat we even later in de zon ons tweede biertje nuttigen, alles wordt begeleid met wat heerlijke liflafjes en ik voel me de koning te rijk. Langzaam maar zeker wordt het gesprek heerlijk luchtig en lachen we wat af. Na het derde biertje ontdekken we een patroon in de biervolgorde. Van het pilsje schuiven de soorten langzaam maar zeker richting de zwaardere Belgische bieren. Als we uiteindelijk bij de quadrupel beland zijn heeft mijn hoofd dezelfde bovengisting als het bier. Wanneer om een uur of zes de rest van de familie gezellig aanschuift, ben ik ouderwets nadrukkelijk aanwezig. Ik houd van dit soort gijzelingen.

Wouter Kramer                                                                                                      Column 80, 23-06-2016

ONS TOEKOMSTIGE HUIS

bijenorchis1 bijenorchis-a1336

“Zullen we dan maar een stukje gaan wandelen?” vraag ik aan mijn nukkige echtgenote. “Wat denk je zelf?” is haar korte wedervraag. “Nou, fietsen wordt niets meer volgens mij, dus misschien kunnen we dan, terwijl we een blokje om gaan, even bijpraten over gisteren.”

De dag ervoor ben ik namelijk met een sacherijnige kop weggelopen op het, overigens zeer geslaagde, Lepeltje Lepeltje festival in het Weizigtpark. Dat sacherijn krijg ik nu terug. Hoewel mijn vrouw overigens stelt niet boos te zijn, maar uiterst teleurgesteld. Oei, iedereen weet dat dat erger is! Gelukkig negeren we elkaar niet heel lang meer en benoemen we makkelijker waar we tegenaan lopen. Dus we gaan nu toch een ommetje maken! Als we bij ons het parkje inlopen probeer ik voorzichtig te peilen of ik een handje krijg. Aftasten, zoet vragen, geduldig afwachten, complimentje hier en daar, totdat een voorzichtige aanraking lijdt tot een schuchter pinkje, dat om de mijne klemt. Heerlijk, nu kunnen we ons weer richten op onze gezamenlijke interesse voor wilde plantjes. Met mijn basiskennis en haar behoefte om deze te vergaren, staan we regelmatig met onze hol in de hoogte om diverse soorten weegbree, klaver en gras uit elkaar te houden. Even later volgen we een sint-jacobsvlinder in de, met wilde bloemen ingezaaide, berm. Juist op het moment dat we de interesse een beetje verliezen stuit ik op een plant die me even op tilt doet slaan. Hier staat een orchidee te bloeien, welke ik, in mijn wildste fantasieën niet op deze plek, of überhaupt in Dordt, verwacht had. Terwijl ik tegen mijn vrouw stamel dat zij getuige is van een uniek moment, komt de volgende verrassing al om de hoek wanneer een hoogbejaarde man achter ons vraagt waar we naar kijken. “Nou meneer, hier staat een zeldzame orchidee te bloeien.” “Laat eens even kijken jongeman. Nee maar, Ophrys Apifera! Ongelooflijk, dat ik dit nog mag meemaken.” Direct weet ik, dat ik met een kenner te maken heb. Net als ik, kent hij de Latijnse naam van dit pareltje. Deze botanische hoogstandjes zitten namelijk onder mijn huid en ik heb een stevige orchideeënkoorts ontwikkeld. Na de uitwisseling van wat plantennamen, vraagt de beste man of we wellicht zijn tuin even willen bekijken. We worden verrast door de grote hoeveelheid verschillende planten in zijn voortuin. Dit staat echter in schril contrast met wat ons in de achtertuin te wachten staat. Als de gepensioneerde ingenieur ons bijpraat over zijn liefde voor de flora, is het alsof we terug in de tijd gaan, in dit van geschiedenis overgoten stukje Dordrecht. Licht vloekend over de aantasting van zijn geheugen vertelt hij soms wel drie keer in welk stukje verleden van de tuin we ons op dat moment bevinden en hoe hij alles aangeplant heeft. Mijn vrouw waant zich Alice in wonderland en voelt zich overvallen door emoties van geluk, zuiverheid der natuur en fantasie. Als we de, minstens honderd strekkende meter, tuin helemaal doorkruist hebben belanden we terug bij het huis. Ooit werd dit neergezet voor een hoogleraar aan de HBS. Deze heer Kloos was tevens botanicus en onze oude vriend kwam als jochie bij hem thuis om planten, die hij niet kende, te determineren. De eerste schreden waren gezet en later heeft hij het huis als vanzelf overgenomen. Zo bleef de ziel van het huis met de tuin intact. “Toeval bestaat niet” zeg ik. “Dit paradijsje wordt van ons! En dan lekker vrijen in die grote tuin.”

“Hoho” ontwaakt mijn lief uit haar droom. “pikstraf vriend! Je hebt me vrijdag mooi laten zitten!”

Wouter Kramer                                                                                                      Column 79, 09-06-2016

angeliqueenig

DE TECHNIEK HAALT ONS IN

robot

De vraag die mij blijft bezighouden is: Zijn wij dieren met een wezenlijk groot stel hersens of andersdenkende en communicerende wezens met een dierlijk lichaam? Het feit dat ik me bewust ben dat ik me dit afvraag, schijnt een criterium te zijn voor het verschil tussen mens en dier.

Waar is de tijd gebleven, dat wij nog volledig deel uitmaakten van onze directe leefomgeving. Toen we nog natuurlijke vijanden hadden en we bij enige tegenslag zouden hebben kunnen uitsterven zoals onze medemensen, de Neanderthalers. De vraag blijft overigens of dit nu niet meer zo is? Zijn we nu arrogant genoeg om ons “onsterfelijk” te achten, of kunnen we bijvoorbeeld door virussen binnen enkele decennia van het toneel verdwijnen? Alles om ons heen evolueert namelijk ook gewoon door. Als ik hier in Nederland om me heen kijk, zie ik heel veel mensen die tienduizend jaar geleden volstrekt geen overlevingskans zouden hebben gehad, maar in het heden prima gedijen. Zelf schat ik mijn kansen, op overleven in de oertijd, nog redelijk in en dat is inderdaad al arrogant genoeg! Voor verdere hersenevolutie zijn we door onze lichaamsbouw nu begrenst. We bezitten, van alle soorten primaten, de grootste herseninhoud. Hoewel 98% van ons DNA overeenkomt met dat van de chimpansee, is onze herseninhoud ongeveer vier keer zo groot. Daar zit het verschil, maar ook de begrenzing. Om evolutie van de mens op intellectueel gebied te vergroten dient de herseninhoud nog verder uitgebreid te worden. Dit houdt in, dat een baby eerder dan nu geboren dient te worden om het grotere hoofd de huidige bekkenopening van de vrouw te kunnen laten passeren. Dit houdt wel in, dat de prematuurheid van de baby nog groter wordt dan nu al het geval is. Een mensenbaby loopt in zelfstandige ontwikkeling, na geboorte, twee jaar achter op een chimpanseebaby doordat het, door de grote van het hoofd, geboren wordt terwijl de hersenen nog niet volledig ontwikkeld zijn. Daarna wordt de kleine chimpansee met grote stappen links en rechts ingehaald door de slimme peuter. De veertig weken van onze huidige zwangerschap is echt een grensgeval op overleving van moeder en kind. Of we gaan over op de onnatuurlijke bevalling middels de keizersnee. Dit verkleint de natuurlijke selectie enorm en niets staat dan de vergroting van het brein in de weg. Een weg terug wordt dan uiteraard wel lastig als hele generaties met kneiters van schedels de aardkloot bevolken. Gezien de huidige ontwikkelingen op het gebied van techniek en onze natuurlijke aanleg voor gemak zal ons dierlijke lichaam er verder niets meer toe doen, omdat we ons voortbewegen in machines. Wellicht wordt zelfs de hele verplaatsing overbodig door de virtual reality waarin we ons dan bevinden. Kunnen we dan misschien eindelijk spreken over het verschil tussen mens en dier? Het lijkt er in ieder geval op dat we daar heen willen. We kunnen het ook niet stoppen. Het is nu eenmaal een gegeven, dat je onder normale omstandigheden de ontwikkelingen niet kan tegenhouden. Het is geen kwestie van keuze, het leven op deze planeet is zo opgebouwd. Deze vorm van leven is, in het grote universum, hier ooit zo begonnen en kent geen einddoel. De volgende vraag dient zich bij mij aan: Als we een robot ontwikkeld hebben die zichzelf bewust is en het leven hier op aarde van ons overneemt. Spreken we dan van een mens met een technisch perfecte omhulsel, of hebben we het dan over een machine met een groot menselijk brein?

Wouter Kramer                                                                                                       column 77, 26-05-2016

groot hoofd1

HET KADOKIND

13177890_10204542810248776_5748058030895730224_n

Hoe maak je nu duidelijk dat er verschil zit in het gevoel dat je ervaart bij je kinderen? Wanneer kun überhaupt spreken over eigen kinderen? Zonder dat ik verschil in liefde ervaar bij mijn biologische kinderen, is er wel degelijk verschil. Ik ben zo’n klassiek vader-dochter type. Wij liggen elkaar en zijn gelijkgestemde zielen. Terwijl mijn zoon en ik wellicht meer op elkaar lijken dan dat we tot op heden toe willen geven. Nogmaals, de liefde is het zelfde maar het gevoel is anders.

Even terugkomen op het begrip “biologische kinderen”. Het is natuurlijk een vanzelfsprekendheid dat deze twee prachtige kinderen mijn DNA met zich meedragen. Daarvoor hoef je ze alleen maar te zien, om mogelijke scepsis weg te nemen. Tevens valt de betrouwbaarheid van de monogamie van de moeder, van deze schoonheden, volledig buiten elke vorm van twijfel. Wat ook weer logisch is gezien het feit dat ik een ideale man ben en het simpelweg niet in haar hoofd kan zijn opgekomen om eens een scheve schaats te rijden. Hoe dan ook, het idee dat je voor nageslacht gezorgd hebt geeft een speciaal gevoel. En dan met de nadruk op gezorgd. Want dat is een volgend criterium voor het ouder-kind gevoel. Een kind dat door een niet biologische ouder opgevoed wordt, of dit nu bekend is of niet, ondervind dezelfde liefde en aandacht als een biologisch kind wanneer er een band ontstaat. Dat is een bijzonder mooi aspect van de menselijke liefde. Nu ga ik hier niet verkondigen dat het altijd goed gaat tussen ouders en kinderen. Helaas zijn erg genoeg verhalen bekend die, in welke relatie tot elkaar dan ook, lijden tot frustratie en beschadiging. Zeer spijtig daaraan is dat dit vaak vele jaren van leed oplevert. Ik hoop dat dit ons niet overkomt nu ik in de gelukkige omstandigheid ben dat ik mijn leven mag delen met vijf kinderen. Twee biologische kinderen en drie stiefkinderen. De oudste drie, waaronder mijn dochter en zoon en de oudste zoon van mijn tweede vrouw, zijn al uitgevlogen en leven met hun partners op zichzelf. Niet dat dit ons vrijwaard van zorg en aandacht. Soms houden we tien ballen tegelijk in de lucht om het grote gezinsgevoel overeind te houden. Ook ga ik regelmatig met die van mij even bijkletsen. Eerlijk gezegd is de tijd die ik gekregen heb om een band op te bouwen met mijn oudste stiefzoon te kort om echt te binden. We zijn en blijven voorlopig vreemden voor elkaar en dat is alleen maar voor verbetering vatbaar.

Inmiddels wonen mijn vrouw en ik met de jongste twee boy’s, drie en een half jaar, onder één dak. Ik ga er niet om heen draaien. De band moet groeien. Het vertrouwde gevoel van “ons kent ons” is niet vanzelfsprekend. De huidige pubertijd van de knapen en mijn drift doet hier meestal ook geen goed aan. Eindeloos geduld, wijsheid en ervaring zijn de bakens waar we ons steeds op richten. Toch verdwalen we regelmatig en dobberen we soms doelloos rond. Maar laat ik voorop stellen dat we, als normaal gezin, elkaar steeds weer vinden. Wanneer ik de stiefkinderen van mijn neef, hem om zijn nek zie vliegen ben ik wel eens jaloers. Maar hij heeft deze schatten als kleuters al omarmt en ook daar zal weleens de nodige wrijving en twijfel zijn geweest. Ik hoop dat ik genoeg tijd krijg om voor alle kinderen het zelfde te kunnen betekenen. Die tijd heb ik blijkbaar wel nodig. We zijn op de goede weg en ik beaam de mooie term van mijn vrouw. We hebben kinderen en kadokinderen.

Wouter Kramer                                                                                                      Column 76, 19-05-2016

HET POSTKANTOORSYNDROOM

bagijnhof dordrecht postkantoor achterom

Wat is dat toch met sentimenten? Van de week fietste ik langs de HEMA en reed, als het ware, in de schaduw van het oude Dordtse postkantoor. Stratenmakers hebben daar donkere klinkers in het wegdek geplaatst die het patroon van de voormalige trots dienen te verbeelden.

Eigenlijk vind ik dat maar niks. Een slap aftreksel van vergane glorie. Gooi dan die foeilelijke C&A en HEMA tegen de vlakte en bouw het, uit verschillende bouwstijlen opgetrokken, kunststuk van de rijksbouwmeester gewoon weer op. Oude tekeningen, foto’s en ontwerpen genoeg, lijkt mij. Zo rond de jaren zeventig zijn er erg veel historische panden en straatbeelden verdwenen uit oud Dordrecht. Onder het mom van bereikbaarheid en schaalvergroting zijn er grote strakke kantoren en winkelpanden verrezen. Zo ook dus op het Bagijnhof met zijn karakteristieke gevels, begeleid met een bomenrij en het mooie Postkantoor. Ik ben daar als kind nog geweest en in mijn beleving kwam je het gebouw, met de twee torens, via een brede trap en magische houten draaideuren binnen. Uiteraard draaide ik eerst een keer of drie rond om vervolgens de hoge hal te betreden waar met sier betegeling de vloer en wanden bekleed waren. Een soort Efteling attractie in je eigen stad. Zeker is, dat het oude hof van de Begijnen, waar de straat naar vernoemd is, plaats heeft moeten maken voor dit dure en ambitieuze project, uit het begin van de vorige eeuw. Ik ben benieuwd of er toen ook protesten waren van Dordtenaren die treurden om het verdwijnen van het mooiste hof uit de regio. Als je er een indruk van wilt krijgen, kan ik je verwijzen naar het werelderfgoed uit Leuven. We kunnen het niet meer navragen vrees ik. De oudste Dordtenaar van dit moment kan als zuigeling nog net de sloop van het hof meegemaakt hebben. Maar een mening hierover zal er niet meer gevraagd kunnen worden. Net zo goed als dat je aan onze kinderen niet hoeft te vragen of ze het oude postkantoor missen. Waarom is het dan zo, dat het postkantoor bij heel veel Dordtenaren blijft spoken? Het moet gewoon zeer gedaan hebben om een vertrouwd gebouw, op een vertrouwde plek, met een vertrouwde functie te verliezen. Als ik het bij mijzelf na ga, voelt het verlies van het laatste postkantoor aan de Johan de Wittstraat als een amputatie. Ook daar is behoefte aan herinnering en heet het aldaar gevestigde restaurant, “Post”. Dat is niet voor niets. Aansprekende gebouwen met een bepalende functie horen bij het stadsgevoel. Stel je nu Dordrecht maar eens voor zonder bijvoorbeeld; station, stadhuis, Groothoofd of zelfs het stadion.

Ik speel vaak, in gedachten, met mijn verleden. Uiteraard gaat alles door en worden meestal alleen dingen gemist die je zelf gekend hebt. Sentimenten worden bepaald door gevoel. Laatst was ik op zolder wat oude meuk aan het uitzoeken. Hup, zo de vuilniszak in, wanneer je er geen herinnering aan hebt. Het opruimen van de rotzooi krijgt een andere lading wanneer ik stuit op een kleinood uit mijn kindertijd. Een rapport van de lagere school. “Dromerig” staat er als opmerking onder geschreven door juffrouw de Zwart. Was ik verliefd op, weet ik nog. Lang blond haar en een hele zoete stem. Ik ben benieuwd of de Don Bosco school, met het beeld van de walvis bij de ingang, er nog staat? Zullen ze toch wel bewaard hebben? Zonde anders toch! En het rapport, terug in de kast.

Wouter Kramer                                                                                                       column 75, 12-05-2016

20130706-kunstschaduw-bagijnhof-dordrecht-tstolk_resize

EEN SPOTTER DIE NIETS ZIET

bosuil

Het wordt een beetje een obsessie. Ik kijk tegenwoordig continu tussen de takken en in de gaten van bomen om een uil te ontwaren. Niet dat ik nu zo bijzonder gefascineerd ben door deze gevederde nachtjagers, maar mijn vrouw heeft nog nooit een wilde uil gezien en dat voelt voor haar, inmiddels al geruime tijd, als een enorm gemis.

Zelf ben ik meer van de dagroofvogels. Tijdens het schrijven van dit stukje zie ik, tot mijn vreugde, van achter het raam twee torenvalken capriolen in de lucht maken om de lente te vieren. Volgens mij kent dit koppeltje elkaar al jaren en broeden ze altijd op dezelfde plaats op de rand van de hoge opslagtank aan de overkant van ons kantoor. Toch dienen ze elkaar telkens weer van hun schoonheid en fitheid te overtuigen, voordat er wordt overgegaan tot de paring. Nu ik hier over nadenk is het misschien een idee om me weer eens flink uit te sloven, als ik zo dadelijk weer thuis kom. Behoorlijk uitgebreid pronken en mijn fitheid ten toon spreiden om mijn vrouw zover te krijgen, dat ze heel graag met mij een paring overweegt. Dan moet ik natuurlijk niet al mijn kruit verschieten tijdens het imponeren, anders wordt het niets meer met de daad! Maar dit terzijde.

“Een prachtige witte uil!” vertelt onze dochter laatst. Ze reed samen met haar vriend op de scooter van Rotterdam naar Dordt, toen de uil vanaf een paal een stuk met hen opvloog. Ik meldde, dat ik reeds diverse uilensoorten in het wild gezien heb en dat wij ook al in de wijk een bosuil hebben horen roepen. Mijn vrouw wordt hier alleen maar jaloers van en het zien van een wilde uil moet nu binnenkort echt bevredigd worden. Dus onze zoektocht gaat verder! Het heeft inmiddels geleid tot bezoeken aan het Wantijpark. Daar huist, volgens ingewijden, een bosuil die regelmatig onverstoord zit te dutten, terwijl er mensen met gillende kinderen en blaffende honden voorbij wandelen. Via, via hebben we doorgekregen waar deze boom zich ongeveer moet bevinden in het park. Rondom het pierebadje, beter bekend als de Paddenstoel loop ik weer mijn nek te verrekken om de uil te spotten. Diverse bomen komen in mijn beleving in aanmerking om een uil een rustig roestplekje te verschaffen, maar tevergeefs. Samen met mijn lief loop ik het hele traject nog eens af. Ik vertrouw op mijn haviksoog en mijn jarenlange ornithologische ervaring. Ik zal de uil vinden! Op een gegeven moment zie ik verderop wat gasten in camouflagekleding met verrekijkers en camera’s met toeters van lenzen staan. Ik weet genoeg. Daar is de boom, kan niet missen. Spottend attendeer ik mijn vrouw hierop; “Kijk vogelspotters”. Nu gaat het gebeuren! “Bosuil, neem ik aan?” vraag ik aan één van de boswachters in spe. “ Ja” Is het bevestigende antwoord en ik kan enig enthousiasme niet onderdrukken. “Maar hij gaat net de holte van de boom in” zegt de eikel met een verrekijker om zijn nek. Zeker een half uur hebben mijn vrouw en ik nog rond de boom, vanaf alle invalshoeken getracht de uil te lokaliseren. Bij het voorstel om dan maar even de boom in te klimmen, grijpt mijn vrouw in en zet haar teleurstelling opzij. “Kom maar, we weten nu in elk geval waar de boom staat, ga ik toch binnenkort zelf even kijken”. “Vooruit dan maar”, zucht ik. Bij het weglopen kijk ik nog een keer achterom. Vervolgens tuur ik onderweg weer alle bomen na. Ben ik zelf niet gewoon een spotter?

Wouter Kramer                                                                                                      Column 73, 21-04-2016