Tagarchief: Dordrecht

ONDER DE GROND

dolende-ziel

Eigenlijk wist ik het natuurlijk al een tijd. Intuïtie bedriegt je namelijk niet. Alleen volgen we ons gevoel niet altijd meer. We hebben dat voor onze veiligheid niet zo hard meer nodig. Hoe vaak worden we nog overvallen door gevaar dat levensbedreigend is? Schrikken kan echter nog steeds!

Rondom ons huis spookt het! Een paar weken geleden werd ik ’s avonds vanachter het keukenraam gadegeslagen. Door wie is me niet helemaal duidelijk, want de manspersoon is gehuld in nevelen. Op het moment dat ik me gewaarword van zijn aanwezigheid lost de verschijning op in de duisternis. Ondanks dat ik weet dat er weleens “iemand” voorbijkomt, is de eerste reactie altijd een verstijving van schrik. Mijn hele systeem gaat op alert en een oerkracht ter verdediging maakt zich van mij meester. De adrenaline giert door het lijf en ik ben zo scherp als een mes. Wanneer de bedreiging wegebt, gaan langzaam de haren op mijn armen weer liggen en verdwijnt de koude rilling op mijn rug. Het was maar een geest. Een week later loopt de verschijning een stukje naar me toe wanneer ik naar de achterdeur loop, om deze op slot te draaien voor het slapen gaan. Angst houdt me, over het algemeen, niet zo bezig en nieuwsgierigheid neemt inmiddels de overhand. Wie zoekt mij op? Of wie doolt hier rond in onze achtertuin? Wanneer ik mijn vrouw vertel van mijn ervaring gaan de deuren ’s avonds extra op slot en wordt voor het slapen gaan alles nog eens gecheckt en dubbel gecheckt. Alsof dit enig effect heeft, geesten kennen geen sloten en hebben geen belemmeringen om jouw geest te bezoeken. Zodoende stond vannacht de verschijning aan het voeteneinde van ons bed en wenkte me om met hem mee te komen. Even voor de zekerheid mijn ogen uitwrijven of ik niet in een droom zit, maar dat is niet het geval. Zeer voorzichtig, om mijn vrouw niet te wekken, sluip ik uit bed en de geest gaat mij voor, op de trap naar beneden. Nog steeds kan ik door de nevelen niet zien, wie mij hier meelokt. Verschillende personen komen, in mijn brein, hiervoor in aanmerking; mijn vader, aan wie ik de laatste tijd veel moet denken, mijn opa’s, waar ik warme herinneringen bij koester. Maar ook mijn voormalige vriend, hier uit de straat, kan zomaar een optie zijn. Eenmaal in de keuken beland, staat de wazige persoon ineens alweer buiten en ik nog binnen. Na het opendraaien van de diverse sloten, bevind ik me even later in mijn achtertuin. Door de tintelende kou weet ik inmiddels zeker dat ik niet droom. De sensatie laat me in de waan dat de kou meevalt. Even later lopen we in het parkje naast het huis, waar de geest, tot mijn verbazing, zich bukt om een luik te openen. Bij de eerste treden naar beneden bemerkt hij mijn aarzeling en strekt een sluierachtige arm uit. afdalende-trapDe uitnodiging voelt vriendelijk aan en ik tast met mijn hand naar een soort onwezenlijk begeleiding. Behoedzaam dalen we, door een schuin aflopende tunnel, de diepte in. Net wanneer ik denk dat er geen einde komt, aan deze ondergrondse dwaling, betreden we een oude gewelfde ruimte. In het flauwe licht ontwaar ik een gezellige drukte van dolende zielen. Alsof ik hier thuishoor, beland ik aan een lange tafel, waar mijn aanwezigheid als vanzelfsprekend wordt beschouwd. Inmiddels is mijn gids opgelost in de menigte en na een verrassend aangenaam verpozen, begeef ik me terug naar mijn alledaags bestaan. Eenmaal terug in bed, kruip ik lekker tegen mijn warme vrouw aan. Ik twijfel, ga ik dit haar morgen vertellen, of niet? Volgende keer wellicht, eerst even vragen aan mijn geestverwant!

Wouter Kramer                                                                                                      Column 99, 29-12-2016

HELLO, GOODBYE

igenlinda2

Ehh pa, kun jij ons misschien vannacht naar het station rijden met onze koffers? Is de vraag, die ik krijg als de aanstaande toeristen het raampje van de van ons geleende auto naar beneden gedraaid hebben. Op dat moment laten mijn vrouw en ik net onze wandelhond uit en voordat ik kan antwoorden, vraagt mijn vrouw waar ze vandaan vliegen? “Schiphol, we moeten er om vijf uur morgenochtend zijn”, is het korte antwoord. “Nou, dan brengt je vader jullie toch gewoon even naar Schiphol, dat hebben we wel vaker gedaan.”

In een splitsecond gaat de hele planning van die dag als een bliksemflits door mijn hoofd en ik probeer ruimte te creëren voor deze spontane toezegging. Mezelf beseffend, dat er inmiddels geen weg meer terug is, vraag ik: “Hoe laat moet ik dan bij jullie zijn vannacht?” We onderhandelen nog over een kwartiertje eerder of later, maar uiteindelijk komen we uit op kwart voor vier. Ik ben enigszins opgelucht, dat mijn vrouw even later zegt, dat we hen gezellig samen weg gaan brengen. Vervolgens gaan we verder met ons zaterdagprogramma en komen uiteindelijk op een punt dat de belofte, na een fantastische dag in het Zeeuwse, een inbreuk is op het idee om een B&B te pakken in Brouwershaven. Na een ontnuchterend hazenslaapje staan we, zestien minuten voor vier, bij de kinderen op de stoep. Tot onze grote verbazing is alles nog donker en heerst er een serene rust in het dijkhuisje. Na enkele verwoede pogingen om wat leven te krijgen in het pand, gaat na een poosje de voordeur schuchter open, om een slaperige schoondochter tevoorschijn te toveren. “Jij bent nooit te vroeg!” Krijg ik, op dit onchristelijke tijdstip, voor mijn voeten geworpen. We moeten uiteindelijk met z’n allen lachen om de relaxte manier van ontwaken en vertrekken. Onderweg gaat het, tijdens een animerend gesprek, langzaam prachtig dagen met alle mogelijke kleuren van het ochtendgloren. Van vakantiestress is dan ook totaal geen sprake en het valt mijn vrouw op, dat ze eigenlijk heel erg ontspannen raakt van deze nachttrip. Wanneer ik de kiss and ride afslag opdraai, word ik dan ook op mijn vestje gespuwd. “Gaan we dan niet even een bakkie doen en uitzwaaien?” is de verbaasde vraag bij mijn passagiers. Hier had ik nog niet over nagedacht. Ik ben niet zo van het afscheid. Te nuchter, denk ik. Goeie reis tot over een paar weken, kusje, nou dag! En weg wezen. Kan ik binnen twee uur heen en weer zijn, had ik al berekend. Dat is zoals ik het altijd gedaan heb. Nu niet dus. Even later zitten we bij Starbucks aan de koffie. Eigenlijk best wel gezellig, moet ik zeggen. Terwijl we deze, voor ons nieuwe, manier van afscheid onder de loep nemen, moeten we nog vreselijk hard lachen om de stoere kale klerenkast, die we in de lift bij de parkeergarage tegen het lijf liepen. Met een trolley vol koffers staan wij met z’n vieren de bagageloze bikkel aan te kijken. Inschattend dat ook hij iemand weggebracht heeft, zeg ik: “Deze koffers zijn van hen hoor, we zwaaien ze alleen maar even uit!” Op dat moment breekt de reus en schieten zijn ogen vol met tranen. Terwijl zijn brede schouders gaan hangen, snikt hij dat zijn dochter net vertrokken is. We polsen of zij, net als onze dochter destijds, een wereldreis gaat maken. “Nee, ze gaat een weekje naar Spanje, maar het blijft je kleine meisje hè”, pruttelt hij zachtjes. We kijken elkaar verbaasd aan en schieten bijna in de lach. Maar goed dat we de kids nu even serieus gaan uitzwaaien, want ze gaan wel drie hele weken naar de Antillen!

Wouter Kramer                                                                                                      Column 83, 14-07-2016

ONS TOEKOMSTIGE HUIS

bijenorchis1 bijenorchis-a1336

“Zullen we dan maar een stukje gaan wandelen?” vraag ik aan mijn nukkige echtgenote. “Wat denk je zelf?” is haar korte wedervraag. “Nou, fietsen wordt niets meer volgens mij, dus misschien kunnen we dan, terwijl we een blokje om gaan, even bijpraten over gisteren.”

De dag ervoor ben ik namelijk met een sacherijnige kop weggelopen op het, overigens zeer geslaagde, Lepeltje Lepeltje festival in het Weizigtpark. Dat sacherijn krijg ik nu terug. Hoewel mijn vrouw overigens stelt niet boos te zijn, maar uiterst teleurgesteld. Oei, iedereen weet dat dat erger is! Gelukkig negeren we elkaar niet heel lang meer en benoemen we makkelijker waar we tegenaan lopen. Dus we gaan nu toch een ommetje maken! Als we bij ons het parkje inlopen probeer ik voorzichtig te peilen of ik een handje krijg. Aftasten, zoet vragen, geduldig afwachten, complimentje hier en daar, totdat een voorzichtige aanraking lijdt tot een schuchter pinkje, dat om de mijne klemt. Heerlijk, nu kunnen we ons weer richten op onze gezamenlijke interesse voor wilde plantjes. Met mijn basiskennis en haar behoefte om deze te vergaren, staan we regelmatig met onze hol in de hoogte om diverse soorten weegbree, klaver en gras uit elkaar te houden. Even later volgen we een sint-jacobsvlinder in de, met wilde bloemen ingezaaide, berm. Juist op het moment dat we de interesse een beetje verliezen stuit ik op een plant die me even op tilt doet slaan. Hier staat een orchidee te bloeien, welke ik, in mijn wildste fantasieën niet op deze plek, of überhaupt in Dordt, verwacht had. Terwijl ik tegen mijn vrouw stamel dat zij getuige is van een uniek moment, komt de volgende verrassing al om de hoek wanneer een hoogbejaarde man achter ons vraagt waar we naar kijken. “Nou meneer, hier staat een zeldzame orchidee te bloeien.” “Laat eens even kijken jongeman. Nee maar, Ophrys Apifera! Ongelooflijk, dat ik dit nog mag meemaken.” Direct weet ik, dat ik met een kenner te maken heb. Net als ik, kent hij de Latijnse naam van dit pareltje. Deze botanische hoogstandjes zitten namelijk onder mijn huid en ik heb een stevige orchideeënkoorts ontwikkeld. Na de uitwisseling van wat plantennamen, vraagt de beste man of we wellicht zijn tuin even willen bekijken. We worden verrast door de grote hoeveelheid verschillende planten in zijn voortuin. Dit staat echter in schril contrast met wat ons in de achtertuin te wachten staat. Als de gepensioneerde ingenieur ons bijpraat over zijn liefde voor de flora, is het alsof we terug in de tijd gaan, in dit van geschiedenis overgoten stukje Dordrecht. Licht vloekend over de aantasting van zijn geheugen vertelt hij soms wel drie keer in welk stukje verleden van de tuin we ons op dat moment bevinden en hoe hij alles aangeplant heeft. Mijn vrouw waant zich Alice in wonderland en voelt zich overvallen door emoties van geluk, zuiverheid der natuur en fantasie. Als we de, minstens honderd strekkende meter, tuin helemaal doorkruist hebben belanden we terug bij het huis. Ooit werd dit neergezet voor een hoogleraar aan de HBS. Deze heer Kloos was tevens botanicus en onze oude vriend kwam als jochie bij hem thuis om planten, die hij niet kende, te determineren. De eerste schreden waren gezet en later heeft hij het huis als vanzelf overgenomen. Zo bleef de ziel van het huis met de tuin intact. “Toeval bestaat niet” zeg ik. “Dit paradijsje wordt van ons! En dan lekker vrijen in die grote tuin.”

“Hoho” ontwaakt mijn lief uit haar droom. “pikstraf vriend! Je hebt me vrijdag mooi laten zitten!”

Wouter Kramer                                                                                                      Column 79, 09-06-2016

angeliqueenig

BARBAREN

psp 1971

Waarom doe je deze naam eer aan? Het is een term die gekoppeld is aan een beleving. Waar komt het dan vandaan? Het is ooit voortgekomen uit onbegrip. Toen de oude Grieken en Romeinen hun territorium agressief aan het uitbreiden waren, stuiten zij op allerlei volkeren welke zij niet verstonden of begrepen. Daar ontstond een term voor: “Barbaren”. Later zijn de onbegrepen Berbers vernoemd naar deze term en hun woongebied werd Barbarije genoemd en strekte zich uit over heel Noord-Africa. Nu zien we Barbaren als mensen “zonder geweten”, wat doe je jezelf aan!

Als ik denk aan de mensen die een bomgordel omdoen, om doelbewust andere mensen te doden en leed te bezorgen, dan kan ik niet anders dan dit barbaars vinden. Als er inmiddels in ieder Europees land, in stadsdelen, Arabisch als voertaal gesproken wordt, kun je niet anders concluderen dat we weer van elkaar vervreemden en elkaar als Barbaren beschouwen. Waarom doen we elkaar dit aan, is dan de vraag. Wat bezielt iemand om, zich zo te laten indoctrineren, zijn leven op te geven en dat van anderen te nemen en te verzieken? Deze ongelooflijke wilskracht, overtuiging en motivatie kan volgens mij, juist in positieve zin, gebruikt worden om bergen te verzetten ten behoeve van het eigen levensgeluk en dat van al je medemensen. Haat is verloren energie, talent en tijd. Schijnbaar geeft het geloof, in een andere tijd, met nieuwe vooruitzichten genoeg aanknopingspunten om dit leven te verruilen voor een sprong in het duister. “Geloven” wordt hiermee “zeker weten” en daarmee is de geest uit de fles. Het slaat nergens meer op! Niemand is gediend bij geweld door een dogmatisch eenzijdig gelijk. Ik heb enorm veel boter op mijn hoofd en dacht dat iedereen zou begrijpen dat de vrijheid, die sprak uit de verkiezingsaffiche van de Pacifistisch Socialistische Partij uit 1971, door iedereen in de wereld omarmd zou worden, omdat er nu eenmaal niets mooier is dan de naakte waarheid en –vrijheid van het heden. Nederland als losgekomen natie uit Christelijke verboden en helse vooruitzichten. Tolerantie, ruimdenkendheid, solidariteit en vrijheid van meningsuiting en geloof. Wie kan daar nu op tegen zijn en het was een kwestie van tijd totdat we allen, in één grote polonaise over de hele wereld, de liefde zouden vieren. Ik vrees, dat een huidige politieke partij wel duizend en één nachten nadenkt voordat ze zo’n affiche laten drukken. Vooral geen aanstoot geven! Ik zie zelfs Geert Wilders niet in zijn blote piemel, voor de volgende verkiezingen, op een poster verschijnen met een gebroken geweer in zijn hand. Als we nu nog een liberaal standpunt willen innemen, zullen we ons barbaars op moeten stellen en de grenzen dicht moeten gooien om onze verworvenheden, rijkdom en gedachtegoed te beschermen. Barbarisme alom, we begrijpen elkaar niet meer en zijn niet meer bereid om te communiceren. Het is makkelijker om te bombarderen. “Wij” gooien hun land plat, “zij” gooien onze infrastructuur plat. Allemaal onder het mom van het beschermen van de eigen perfecte stam. Waar houdt dit op? We breken zwangerschappen af als het Downsyndroom geconstateerd wordt. Deze mensen zouden van geen waarde zijn. “Niet normaal, geen toekomst en duur voor de maatschappij”. Nee, de Wereld is gebaat bij intelligente, goed geschoolde, talentvolle mensen. Dat hebben we in Europa goed voor elkaar. Allemaal goed opgeleid, allemaal gerespecteerd, allemaal verzorgt, allemaal gehoord en velen toch zo verknipt, gefrustreerd en gestoord. We zijn terug bij af. Barbaren kennen elkaar niet. Geen begrip. Dat is pas debiliteit!

imageWouter Kramer                                                                                                column 71, 24 maart 2016

 

OPTIMIST

image

“Wouter, ik zit nu echt helemaal aan de grond. Op zwart zaad, om zomaar eens te zeggen. Je weet, ik klop niet gauw ergens aan maar nu kon ik echt niet anders.” Dat zijn de woorden, die een ex medewerker tegen me zegt wanneer hij even een bakkie komt doen bij ons op de zaak. Twee maanden geleden is deze ploeteraar aan zijn tweede heup geopereerd en nu is hij, met windje tegen, op de fiets vanuit Brielle naar de Botlek gekomen. “doet wel zeer, maar ik ben lekker buiten toch!”

Niet dat hij nu bij mij aanklopt, want zo is hij niet. Behalve af en toe voor werk dan! Nee, hij is bij de voedselbank geweest. Hij heeft daarvoor zijn trots opzij moeten zetten maar dat gaat hem inmiddels steeds makkelijker af. Hij heeft dat de laatste jaren toch al een aantal maal moeten doen. Ooit was hij een jonge talentvolle, hardwerkende operator bij “onze” Koninklijke Shell en zag zijn toekomst er rooskleurig uit. Begin jaren 70 waren er grote ploegen met mannen op het terrein in Pernis aan het werk en was hij als jochie enorm gefascineerd door het sociale groepsproces. Als zoon van een zeer strenge politieagent met strakke regels en een niet lullen maar poetsen mentaliteit, kreeg hij nu te maken met allerlei vreemde snuiters die het toen niet zo nauw namen met de regels. Zelf heb ik, in die tijd, ook als operator gewerkt bij een tankopslagbedrijf. Het was destijds inderdaad een cowboytijd. Overdag de benen uit je lijf lopen, dan ‘s middags een biertje met de directeur en nachts een filmpje kijken. Het was meer regel dan uitzondering. Zo ging het schijnbaar ook bij de Shell en onze vrolijke vriend vond het allemaal wel heel erg gezellig. Toen er inmiddels meer bier dan olie verhandeld werd in Pernis zijn de teugels aangehaald. Het werd er niet leuker op en hij is uiteindelijk, onder lichte dwang, vertrokken. Om toch in de vrolijke sferen te blijven heeft deze liefhebber nog even een clubje van lichte zeden gehad. Lachen, gieren, brullen en de vreemde snoeshanen die hier op af kwamen maken de verhalen alleen maar smeuïger. Hij zag en ziet nu nog steeds overal de humor van in. Later heb ik hem geplaatst bij een opdrachtgever van ons. Die waren, na een tijdje, zo onder de indruk van zijn vakkennis en werkethiek dat ze een sollicitatiegesprek met hem opgelijnd hebben. Er was één minpuntje aan te merken op zijn CV; niet in het bezit van een rijbewijs! In geuren en kleuren heeft hij de HR dame uitgelegd hoe dit kwam. Op de examendag was hij, na een avondje stappen, dronken door zijn afspraak heen geslapen. Als de sodemieter is hij toen met zijn vaders auto naar het CBR gereden. Op de parkeerplaats werd hij, door een man, er op geattendeerd dat de plek waar hij zijn auto had neergezet, gereserveerd was voor de examinator. “Nou ja, maak jij dat uit dan? Ik zie geen bord met gereserveerd staan, dus bekijk het maar.” Om vervolgens binnen, je raadt het al, voorgesteld te worden aan de examinator die hij zojuist op zijn vestje had gespuugd. De jonge dame kon om deze, vrolijk vertelde, onveilige handeling niet lachen en de vacature ging aan hem voorbij. “begrijp je dat nou Wouter? De mensen hebben geen humor meer.” Hij meldt nu dat, ondanks nooit een uitkering aangevraagd te hebben, hij tegengewerkt wordt door het UWV. Altijd heeft hij trots zijn eigen boontjes gedopt, maar nu krijgt hij nul op het rekest vanwege procedurefouten. Hij is dus aangewezen op de voedselbank. “Daar worden gewoon tassen vol met voedsel weggehaald door vrouwen die de Mercedes vijf straten verderop parkeren, ik lach me rot.” Vertelt de rasoptimist.

imageWouter Kramer,                                                                                                           column 17-03-2016

De stad uit

drechtsteden

“Drechtsteden”, de term klinkt natuurlijk mooi. Toch is er voor mij maar één Drechtstad en dat is Dordrecht. Ik heb echt helemaal niets met Papendrecht of Zwijndrecht. Is dat een geval van chauvinisme of zijn deze steden gewoon enorm saai.

Om dit goed te beoordelen moet ik dat eigenlijk aan echte Papendrechters of Zwijndrechtenaren vragen maar die ken ik helemaal niet goed. Sporadisch kom ik in deze steden waaronder een half jaarlijks bezoek aan mijn tandarts in Zwijndrecht. Uiteraard kan ik de weg naar deze orthopraktijk inmiddels blindelings vinden maar o wee als de weg een keer opgebroken of afgesloten is. Zwijndrecht wordt dan een hel op aarde voor mij. Mijn gevoel voor richting is berucht in de familie en verdwalen in woonwijken is voor mij een tweede natuur. In de natuur overigens verdwaal ik echter zelden en loop ik als van zelf schijnbaar rondjes en vind ik altijd weer de weg terug naar mijn uitgangspunt. Tijdens mijn zoektochten door Zwijndrecht ben ik uiteindelijk ook wel weer bij mijn uitgangspunt geëindigd, of te wel thuis! Geheel gefrustreerd en boos en zonder het beoogde doel te hebben bereikt. Menigmaal heb ik een nieuwe afspraak moeten maken bij de tandarts of een willekeurige andere afspraak in Dooldrecht. Ik snap de geografie van deze stad ook helemaal niet. Deze kleine gemeente wordt in mijn beleving dwars doormiddel gesneden door de brede A16 maar ik weet nooit aan welke zijde ik me bevind. Het is net of mijn oriëntatie door aardstralen en magnetische velden geheel in de war gestuurd wordt. Tijdens een vlaag van verstandsverbijstering ben ik op een mooie zomerdag nog eens op de fiets naar de tandarts gegaan met mijn dochter, leuk dacht ik, stukkie fietsen met die meid. Waarschijnlijk heeft ze dezelfde genen als haar oude vaar, want we zijn samen uiteindelijk geheel gedesoriënteerd in Hendrik Ido Ambacht beland en in het donker weer thuis gekomen. Dat het toch ook anders kan heb ik laatst beleefd toen ik met twee maten, op onze racefietsjes via de andere kant Zwijndrecht benaderden. We kwamen uit de Heinenoordtunnel, wat overigens nog een leuk klimmetje is, om onze route langs het water van de Oude Maas te vervolgen. Dan blijf je dus volstrekt aan de buitenkant van Zwijndrecht en kun je absoluut niet verdwalen. Wat een verademing om met een bloedgang deze stedelijke nachtmerrie in razend tempo achter me te laten. Ik had thuis voor het eerst een goed gevoel bij Zwijndrecht.

Afgelopen weekend was ik bij mijn zus en zwager in Papendrecht. Ze zijn een flatje aan het opknappen om binnenkort te verhuizen. Papendrecht is geen Zwijndrecht en tot mijn grote vreugde wist ik het adres in één keer te vinden. Mijn bloedeigen zus vertrekt de stad uit. Ze ruilt heilige grond in voor Papendrecht of all places. Maar er is hoop. We staan op het balkon en mijn zwager zegt: “moet je kijken Wouter, vanuit hier zie je Villa Augustus en de wieken van de Kyck over den Dyck draaien. En als je goed kijkt kun je de Grote kerk ook nog zien”. Met geen woord wordt gerept over wat er allemaal van Papendrecht te zien is en dat begrijp ik wel. Nu reeds bespeur ik weemoed en heimwee naar de enige echte Drechtstad. Moeten ze nog beginnen. Ik hoop dat ze gelukkig worden uiteraard, zullen ze wel veel in Dordt te vinden zijn. Wedden!

Wouter Kramer                                                                                                       column 28, 16-04-2015

Trots

 

Ik loop door de Grotekerksbuurt en kan eenvoudigweg mijn blik niet afwenden van het pand dat uit de toon valt door het artistieke uiterlijk.

Nummer 47 staat er groot naast de voordeur. Verticaal geschreven om de excentrieke uitstraling nog verder te benadrukken. Ongetwijfeld maakt dit pand op kenners van moderne vormgeving een diepe indruk. Zeker omdat de overige panden, in deze oude straat van Dordrecht, nog een historisch karakter hebben. Mij kan het echter niet bekoren, maar dat heeft ook nog een andere reden dan alleen het uit de toon vallen van dit pand. Had dit architectonisch hoogstandje elders in de stad gestaan dan had ik er wellicht anders en minder vaak naar gekeken. Nu moet ik er altijd naar kijken.

Dit heeft te maken met de geschiedenis van dit pand, het is namelijk het huis van mijn voorouders. Mijn overgrootouders hadden een stukadoorsbedrijf en het pand heeft onze familienaam altijd breed uitgemeten op de gevel gedragen. Het kromme aan deze situatie is dat ik als jochie trots niet kon onderdrukken, als ik met mijn vader langs het huis met mijn achternaam liep, maar dat mijn vader dat gevoel totaal niet deelde. “Verveelde lui mijn grootouders” zei hij. “ Plebs met verbeelding, ze hebben je opa uit de familie verstoten toen hij je oma als boerenmeisje zwanger gemaakt had en daarna met haar getrouwd is. Met de nek werden ze aangekeken. Als ik daar heen moest met mijn broers werd er altijd eerst gekeken of we wel schoon waren. Vernederend was dat”

Ironisch aan dit verhaal is dan ook dat een broer van mijn vader, die in de voetsporen van zijn opa getreden is en een aannemersbedrijf heeft opgebouwd, verantwoordelijk is voor de verbouwing van het pand van zijn grootouders. Zijn eigen achternaam heeft hij van de gevel gehaald en dat illustreert wellicht de pijn die gedaan is. Diverse leden van mijn familie hebben gemengde gevoelens bij de huidige staat van het pand. Mijn generatie had misplaatste trots, puur op basis van het zien van een naam op een huis in een redelijk druk bezochte straat in het historisch centrum van de oudste stad van Holland, en vindt het doodzonde dat de gevel verdwenen is. De generatie van mijn vader heeft een hele andere kijk op het verdwijnen van de familienaam in de Grotekerksbuurt; het was hun buurt niet, ze voelden zich er niet welkom en vonden het een vervelende familie. Niets om trots op te zijn.

Mijn overgrootvader schijnt wel een artistieke man geweest te zijn. Hij blijkt verantwoordelijk te zijn voor vele ornamenten en gevelbeelden in de stad. Het vak van stukadoor en steenhouwer is van generatie op generatie doorgegeven en mijn opa en diverse ooms hebben ook het talent geërfd om, naast vele meters pleisterwerk, kunst te maken. Niet voor niets is mijn opa toch eens door zijn vader, uit nood, gevraagd een klus te doen bij één van de notabelen van Dordrecht thuis. Daar kreeg hij zijn moment van glorie toen de vrouw des huizes aan hem vroeg; “denkt u dat dit gips een beetje dekt stukadoortje?” Hij sprak de legendarische woorden; “als een bronstige stier mevrouw”. Onverrichter zake is hij weg gestuurd en de eerst volgende jaren hebben ze in de Grotekerksbuurt nummer 47 geen klussen meer gehad van de gegoede burgerij. Ben ik toch weer trots nu ik naar het pand kijk.

 

Wouter Kramer                                                                                                    column 19, 29-01-2015

Klimmen

image

Ik ben laatst met mijn maten weer eens gaan wandelen. Wij zijn een wandelgroep. Wandelen is voor bikkels. Dus echte mannen wandelen.

Vier jaar geleden is het ontstaan. Toen hebben we een balletje opgegooid om, in de kracht van ons leven, een respectabele wandeltocht te ondernemen. Volgens ons zijn wij de enige mannen van middelbare leeftijd in Nederland waarvan de kracht van ons leven ongeveer van je vijfentwintigste tot je zestigste levensjaar duurt. Ik moet zeggen dat zulk gevoel enorm gesterkt wordt door het gezamenlijk drinken van een sappie en de aanwezigheid van vrouwelijk schoon. Maar goed, de plannen zijn gesmeed en de weg terug is er dan niet meer. Tot op de dag van vandaag heb ik nog regelmatig last van bravoure als er de volgende ochtend, met enig leedvermaak, op de spijker wordt getikt die in mijn hoofd zit. “Wakker worden Tarzan, er moet worden gewandeld”.

De wandeltocht waar we met z’n vieren uiteindelijk naar toe wilden werken werd de beklimming van de Kilimanjaro. Een mooie uitdaging in een prachtige omgeving. Ongeveer 28 jaar geleden heb ik deze enorme puist al eens boven het wolkendek uitzien steken in één van de prachtige wildparken in Kenia. Toen is schijnbaar niet goed bij me doorgedrongen dat dit de hoogste berg van Afrika is en ongeveer zesduizend meter het luchtruim in kruipt.

Dat wandelen dan klimmen wordt was volgens ons een verwaarloosbaar detail en bovendien trainbaar. Onze eerste gezamenlijke training hebben we dan ook gepland op de Utrechtse Heuvelrug. Daar rijst de Nederlandse bodem tot de respectabele hoogte van 67 meter boven NAP. Even googlen en, ja hoor, bij de Amerongse berg is een pannenkoekenhuis en een wandelroute. Goed voorbereid en toch enigszins gespannen of we deze eerste uitdaging wel aankonden, zonder elkaar dit te laten merken uiteraard, hebben we ons stoer gemeld bij de waardin van de uitbaterij. Een leuke blonde verschijning die ook nog eens allerlei survival tochten op deze aardkloot ondernomen heeft. De fantasie van de wandelgroep slaat een beetje op hol en de buikjes worden ingehouden. De conversatie bij de aanvang van de wandeling laat zich raden. Goed gemutst gaat de eerste training van start en het tempo is stevig, de kuiten worden beproefd bij het vals plat. Na enkele uren gaat, bij het naderen van het pannenkoekenhuis, het tempo nog even omhoog bij de gedachte aan spek en bier geserveerd door de blondine. Geslaagd! We gaan het halen die Kilimanjaro.

Uiteindelijk hebben we nog diverse hoogtestages gedaan in Nederland maar heeft het niet mogen baten. Bij het bereiken van vijfduizend meter hoogte is de eerste van ons in snikken uitgebarsten. Ik zelf ben op de top volledig de weg kwijt geraakt en heb daar de blonde waardin gezien met pullen vol met bier. Nummer drie is in de afdaling onbedaarlijk aan het vloeken geslagen omdat de weg niet netjes geplaveid was en onze vierde bikkel heeft aan het eind van de tocht, dagen niets meer gezegd en voor zich uit zitten staren. We wandelen dus nog steeds en zijn gewoon weer in de Drunense duinen omhoog geklommen om daarna te genieten van spek en bier. Leuke serveerster trouwens.

Wouter Kramer                    Column 18,  22-01-2015