Tagarchief: column 78

BUURTCAFÉ

 

buurtcafe Sebes

Mijn oudste zus en ik schelen vijf jaar. Daardoor heb ik in mijn jeugd haar aanwezigheid totaal anders beleeft dan nu het geval is. Destijds was ze me in alles vele stappen ver vooruit. Grote zus was een vlotte sportieve verschijning en, in mijn beleving, veelal buiten of onderweg. Voordat ik haar eigenlijk echt goed en wel had leren kennen, was ze het huis al uit met haar stoere vriend.

Van de week kwam ze me ophalen om weer even bij te kletsen. Met een binnenpretje stapte zij achter het stuur. “Wat zit je te lachen? ” vroeg ik. “Oh, zomaar joh, zul je zo wel zien!” was haar geheimzinnige antwoord. Vervolgens reed ze naar het Buurtcafé de Bagatelle in Crabbehof. Niet dat wij nu van die barfly’s zijn, maar de aanleiding is wel grappig. Mijn zus en ik hebben elkaar pas echt goed leren kennen door de gesprekken die we samen gehad hebben in deze kroeg. In zeer moeilijke tijden, binnen onze familiesfeer, zijn we vaak samen op een dinsdagavond na de djembé-les nog even gaan borrelen in de donkerbruine uitbaterij. Heel veel steun hebben we elkaar kunnen geven en dat was mede omdat we elkaar goed aanvoelde. Soulmates wordt dat nu modern genoemd. Verrassend is het, om je zo met iemand verbonden te voelen, zonder dat je daar in je jeugd samen mee bent opgegroeid. Schijnbaar zijn we uit hetzelfde hout gesneden en dat is een enorm gemak. Met name de vele diepzinnige gesprekken hebben ervoor gezorgd dat we het wekelijkse bezoek nog lang volgehouden hebben. Net voordat we door de vaste klanten en de kastelein bij onze voornamen genoemd werden en we makkelijk een keertje op de pof konden drinken, hebben we het patroon maar doorbroken. “Toen je zei; verras me maar, moest ik hieraan denken” meldt mijn zus om haar binnenpretje te verklaren. “Geinig zus, ouwe tijden!” antwoord ik haar, terwijl ik naar de deur van de Bagatelle loop. Voor dat ik er ben, word ik al aangesproken door, zo te zien, een dolende stamgast. “Ze zijn gesloten, van de week is er ruzie geweest, verdomme!” Nu gaat hij naar de cafetaria, waar hij helaas geen vaste plek aan de bar heeft. Zal wel wat biertjes minder worden vanavond, schat ik in.

“En nu?” vraagt mijn zus, “gaan we ook naar de cafetaria, dan?” “Nee”, zeg ik “dat is niet hetzelfde, zullen we anders naar Sebes gaan, op de krispijnseweg?” Even later zitten we samen aan de bar, met een wijntje en een biertje voor onze neus, naar een goede pot driebanden te kijken. De sfeer is vergelijkbaar met wat we gewend waren in Crabbehof. Ons gesprek komt als vanzelf op gang en het voelt enorm vertrouwd. Vanuit het niets breekt een gezette man op de hoek van de bar in, tijdens ons gesprek. “Mag ik jou wat vragen?” stelt hij. En voor dat ik een antwoord kan geven zegt hij: “jullie hebben nog geen verkering zeker?” enigszins verbaasd over deze conclusie, kijk ik mijn zus aan. Lachend horen we zijn observatie aan. “Jullie zitten al een half uur te kletsen” zegt de stevige kroegentijger. “Koppels die al verkering hebben praten niet zo lang meer met elkaar” Als ik hem vertel dat wij broer en zus zijn en we met onze gezichten naast elkaar zijn richting opkijken, valt het kwartje en heft hij zijn glas, om op ons te proosten. Als ik even later langs mijn zus, in de andere hoek van de bar kijk, zie ik twee oude knarren zitten, die me ergens bekend voorkomen. Mijn zus zegt:

“Zijn dat niet die twee zonen van onze oude buren vroeger! Jezus, worden wij ook ooit zo lelijk dan?”

Wouter Kramer                                                                                                      Column 78, 02-06-2016