Tagarchief: column 33

Molens

Ooit heb ik op school een werkstuk gemaakt over molens. Typisch dat, nu dit schijnbaar van pas komt, ik hier aan herinnerd wordt door mijn zussen. Zo Wouter dus jij hebt verstand van molens! Bij de aankomende familie fietstocht hebben wij bedacht dat jij daar een verhaal over kan vertellen. Maken we een quiz en stellen we een aantal vragen naar aanleiding van je verhaal en hangen we er een prijs aan vast. Oh, met andere woorden, ik ben uitgesloten van de prijsvraag. Stel ik. Denken jullie dat ik liever een verhaal vertel dan dat ik een prijs win? Nou ja, roept mijn hoofdorganiseer zus, doe niet zo flauw, je hebt altijd het hoogste woord en kan toch goed vertellen! Dat kan zijn maar ik ga op deze dag toch liever de anonimiteit in. Ik zal een verhaal over molens schrijven. Ik hoop dan de interesse in de mooie molenverhalen gewekt te hebben. Moge de beste dan de prijs maar winnen!

Het is allemaal begonnen in Dordrecht. Daar, op de balustrade van de kyck over den Dyck, was de molenaar met enorme krachtsinspanning de wieken uit de wind aan het draaien om deze vervolgens met kettingen vast te leggen. Er was duidelijk storm op komst en terwijl hij rond ging keek hij over de Beneden Merwede naar de Albasserwaard. Vanaf deze hoge Stellingmolen, waar de laatste zakken meel gevuld werden, zag hij in de verte diverse wieken uit de wind gedraaid worden en de zeilen nog snel gestreken. Molenaars waren de weermannen van hun tijd omdat het levensgevaarlijk was wanneer de molen op hol sloeg. Menig molen is in vlammen opgegaan doordat alles overhit raakt door de dol draaiende wieken. De zuidwesterstorm stuwde het water op en de polders dreigde onder water te geraken. De molens bij de dijken waren nu juist als poldermolen gebouwd om de waard droog te houden. Eerst de houten Wipmolens met hun schoepenrad en later de stenen Grondzeilers met hun vijzelgang. Zelfs de kleine Spinnekopjes hadden hun rol. Het zijn er nogal wat! Je zou ze eens moeten tellen! De molenaar zag bij Papendrecht een dijk doorbreken en een rieten kindermandje, met een bijna verzopen kat erop, richting Alblasserdam drijven. Met grote haast sprong hij op zijn paard om de kinderen van hoogheemraadsman, van der Giesen, te waarschuwen. Zij hadden de rechten van hun vader over de molens bij de dijk geërfd. Onze molenaar moest het gebied en het kindje redden. Onderweg kwam hij een gewonde zwerver tegen die naarstig op zoek was naar zijn lief. De jonge man zei dat hij gevochten had in het leger van Napoleon en nu terug kwam voor de eeuwige trouw die ze elkaar beloofd hadden. De Molenaar zei: Ga eerst maar naar Korenmolen De Hoop, daar woonde gierige Grioldus ooit. Nu kun je er altijd een maaltijd krijgen! De molenaar vervolgde met gezwinde spoed zijn tocht in deze barre weersomstandigheden en hield halt bij een klein scheepswerfje aan de Noord waar een Paltrokmolen staat die rechte planken kan zagen. Hier waarschuwt hij de burgers en krijgt onze held een bootje mee om het arme kindje in het mandje te gaan redden. Met armen als wieken zo sterk doorklieft de molenaar het almaar wassende water, als het begint te schemeren raakt hij moedeloos omdat hij nog steeds het mandje niet in zicht heeft. Even laat hij de gespierde armen rusten. Dan hoort hij de jankende kat. Het gejammer klinkt hem als muziek in de oren. Op het gehoor vindt hij het dobberende mandje, het meiske slaapt nog als de molenaar het in de armen sluit. Eindelijk gaat de wind weer liggen. En terwijl de molens weer gaan draaien en pompen, varen ze terug terwijl de molenaar een liedje zingt: Riekt ge dat, riekt ge dat? Dien scheet uit duvels gat. Maar drayen dan die meule’s wieken, so sal men’t hier niet meer rieken.

Wouter Kramer
28-05-2015