Categoriearchief: column januari 2015

Trots

 

Ik loop door de Grotekerksbuurt en kan eenvoudigweg mijn blik niet afwenden van het pand dat uit de toon valt door het artistieke uiterlijk.

Nummer 47 staat er groot naast de voordeur. Verticaal geschreven om de excentrieke uitstraling nog verder te benadrukken. Ongetwijfeld maakt dit pand op kenners van moderne vormgeving een diepe indruk. Zeker omdat de overige panden, in deze oude straat van Dordrecht, nog een historisch karakter hebben. Mij kan het echter niet bekoren, maar dat heeft ook nog een andere reden dan alleen het uit de toon vallen van dit pand. Had dit architectonisch hoogstandje elders in de stad gestaan dan had ik er wellicht anders en minder vaak naar gekeken. Nu moet ik er altijd naar kijken.

Dit heeft te maken met de geschiedenis van dit pand, het is namelijk het huis van mijn voorouders. Mijn overgrootouders hadden een stukadoorsbedrijf en het pand heeft onze familienaam altijd breed uitgemeten op de gevel gedragen. Het kromme aan deze situatie is dat ik als jochie trots niet kon onderdrukken, als ik met mijn vader langs het huis met mijn achternaam liep, maar dat mijn vader dat gevoel totaal niet deelde. “Verveelde lui mijn grootouders” zei hij. “ Plebs met verbeelding, ze hebben je opa uit de familie verstoten toen hij je oma als boerenmeisje zwanger gemaakt had en daarna met haar getrouwd is. Met de nek werden ze aangekeken. Als ik daar heen moest met mijn broers werd er altijd eerst gekeken of we wel schoon waren. Vernederend was dat”

Ironisch aan dit verhaal is dan ook dat een broer van mijn vader, die in de voetsporen van zijn opa getreden is en een aannemersbedrijf heeft opgebouwd, verantwoordelijk is voor de verbouwing van het pand van zijn grootouders. Zijn eigen achternaam heeft hij van de gevel gehaald en dat illustreert wellicht de pijn die gedaan is. Diverse leden van mijn familie hebben gemengde gevoelens bij de huidige staat van het pand. Mijn generatie had misplaatste trots, puur op basis van het zien van een naam op een huis in een redelijk druk bezochte straat in het historisch centrum van de oudste stad van Holland, en vindt het doodzonde dat de gevel verdwenen is. De generatie van mijn vader heeft een hele andere kijk op het verdwijnen van de familienaam in de Grotekerksbuurt; het was hun buurt niet, ze voelden zich er niet welkom en vonden het een vervelende familie. Niets om trots op te zijn.

Mijn overgrootvader schijnt wel een artistieke man geweest te zijn. Hij blijkt verantwoordelijk te zijn voor vele ornamenten en gevelbeelden in de stad. Het vak van stukadoor en steenhouwer is van generatie op generatie doorgegeven en mijn opa en diverse ooms hebben ook het talent geërfd om, naast vele meters pleisterwerk, kunst te maken. Niet voor niets is mijn opa toch eens door zijn vader, uit nood, gevraagd een klus te doen bij één van de notabelen van Dordrecht thuis. Daar kreeg hij zijn moment van glorie toen de vrouw des huizes aan hem vroeg; “denkt u dat dit gips een beetje dekt stukadoortje?” Hij sprak de legendarische woorden; “als een bronstige stier mevrouw”. Onverrichter zake is hij weg gestuurd en de eerst volgende jaren hebben ze in de Grotekerksbuurt nummer 47 geen klussen meer gehad van de gegoede burgerij. Ben ik toch weer trots nu ik naar het pand kijk.

 

Wouter Kramer                                                                                                    column 19, 29-01-2015

Klimmen

image

Ik ben laatst met mijn maten weer eens gaan wandelen. Wij zijn een wandelgroep. Wandelen is voor bikkels. Dus echte mannen wandelen.

Vier jaar geleden is het ontstaan. Toen hebben we een balletje opgegooid om, in de kracht van ons leven, een respectabele wandeltocht te ondernemen. Volgens ons zijn wij de enige mannen van middelbare leeftijd in Nederland waarvan de kracht van ons leven ongeveer van je vijfentwintigste tot je zestigste levensjaar duurt. Ik moet zeggen dat zulk gevoel enorm gesterkt wordt door het gezamenlijk drinken van een sappie en de aanwezigheid van vrouwelijk schoon. Maar goed, de plannen zijn gesmeed en de weg terug is er dan niet meer. Tot op de dag van vandaag heb ik nog regelmatig last van bravoure als er de volgende ochtend, met enig leedvermaak, op de spijker wordt getikt die in mijn hoofd zit. “Wakker worden Tarzan, er moet worden gewandeld”.

De wandeltocht waar we met z’n vieren uiteindelijk naar toe wilden werken werd de beklimming van de Kilimanjaro. Een mooie uitdaging in een prachtige omgeving. Ongeveer 28 jaar geleden heb ik deze enorme puist al eens boven het wolkendek uitzien steken in één van de prachtige wildparken in Kenia. Toen is schijnbaar niet goed bij me doorgedrongen dat dit de hoogste berg van Afrika is en ongeveer zesduizend meter het luchtruim in kruipt.

Dat wandelen dan klimmen wordt was volgens ons een verwaarloosbaar detail en bovendien trainbaar. Onze eerste gezamenlijke training hebben we dan ook gepland op de Utrechtse Heuvelrug. Daar rijst de Nederlandse bodem tot de respectabele hoogte van 67 meter boven NAP. Even googlen en, ja hoor, bij de Amerongse berg is een pannenkoekenhuis en een wandelroute. Goed voorbereid en toch enigszins gespannen of we deze eerste uitdaging wel aankonden, zonder elkaar dit te laten merken uiteraard, hebben we ons stoer gemeld bij de waardin van de uitbaterij. Een leuke blonde verschijning die ook nog eens allerlei survival tochten op deze aardkloot ondernomen heeft. De fantasie van de wandelgroep slaat een beetje op hol en de buikjes worden ingehouden. De conversatie bij de aanvang van de wandeling laat zich raden. Goed gemutst gaat de eerste training van start en het tempo is stevig, de kuiten worden beproefd bij het vals plat. Na enkele uren gaat, bij het naderen van het pannenkoekenhuis, het tempo nog even omhoog bij de gedachte aan spek en bier geserveerd door de blondine. Geslaagd! We gaan het halen die Kilimanjaro.

Uiteindelijk hebben we nog diverse hoogtestages gedaan in Nederland maar heeft het niet mogen baten. Bij het bereiken van vijfduizend meter hoogte is de eerste van ons in snikken uitgebarsten. Ik zelf ben op de top volledig de weg kwijt geraakt en heb daar de blonde waardin gezien met pullen vol met bier. Nummer drie is in de afdaling onbedaarlijk aan het vloeken geslagen omdat de weg niet netjes geplaveid was en onze vierde bikkel heeft aan het eind van de tocht, dagen niets meer gezegd en voor zich uit zitten staren. We wandelen dus nog steeds en zijn gewoon weer in de Drunense duinen omhoog geklommen om daarna te genieten van spek en bier. Leuke serveerster trouwens.

Wouter Kramer                    Column 18,  22-01-2015

 

Eigen kerk

 

tankopslag

Ik heb een collega gehad die er wat leuke eigenaardigheden op na hield. De beste man was niet gespeend van enige humor en was volgens mij met de inventaris meegekomen toen Nico de Vries de tent overnam waar hij werkte. Tempelaar noemde hij zich zelf, Temp voor intimi, maar Sherlock Holmes had even goed gekund. Geheel gekleed in Engelse outfit met knickerbocker, kniekousen en deerstalker pet was Temp een bijzondere verschijning. Hij gedroeg zich nog excentrieker en Nico de Vries moet toch enigszins vreemd opgekeken hebben toen hij deze bonte fazant tegen het lijf gelopen is. Ongetwijfeld moet Temp met zijn vlotte babbel en één van zijn vreemde grapjes of volstrekt onlogische opmerkingen hem aan het lachen gemaakt hebben waardoor Nico gedacht moet hebben; “die houd ik er bij, die is wel leuk.”

Toen ik kwam werken bij het Tankopslagbedrijf was Tempelaar, bij ons op de zaak, een beetje de klusjesman in zijn nadagen en altijd in voor een geintje. Hij reed in een oersterke Lada en dat was niet voor niets. Hij nam het niet zo nauw met de verkeersregels en kwam regelmatig terug met wat deuken en krassen omdat hij bijvoorbeeld tussen twee, te dicht op elkaar staande, amsterdammertjes door gereden was omdat hij niet in zijn achteruit wilde rijden in een drukke straat, beide zijkanten van zijn wagen van voor tot achter de lak er af, hahaha hoorde je dan zijn rokerslach,” je had de mensen moet zien kijken!” Ook kwam hij een keer met twee forse putten in zijn motorkap terug op de zaak, had hij een invalide man met krukken de stuipen op het lijf gejaagd door bij een zebrapad voorrang te verlenen om vervolgens zijn misthoorn te laten loeien, “hahaha, die vent bleef er bijna in” zei hij, “ en toen legde hij één kruk keihard op mijn klep, de aansteller, hij kon dus best met één kruk lopen.” Ook hebben we een keer de politie met gierende banden en luide sirenes op de zaak gehad. Had hij aan de buitenkant van een landtank op 17 meter hoogte een pop in een overall aan de reling laten bungelen. Mensen hadden in paniek de politie gebeld dat er een vent in doodsnood was. Temp stikte haast van het lachen en was al weer bezig met zijn volgende grap.

Tempelaar was ooit kolenboer in Dordrecht en woonde met zijn vrouw aan de Brouwersdijk. Als ik daar op visite kwam werd ik altijd hartelijk ontvangen door zijn struise vrouw, welke niet onder stoelen of banken schoof dat ze Friezin was. Je kon nog goed zien waarom Temp destijds moeite gedaan had om haar uit het verre noorden weg te lokken, oude foto’s aan de wand getuigden stil van mijn juiste inschatting. Samen hadden ze twee zoons. De boven verdieping was al sinds het vertrek van de jongens verhuurd aan studentes. Toen ik er één aan zag komen wist ik wel waarom. Temp was een liefhebber van vrouwelijk schoon en volgens mij deed hij de intakegesprekjes zelf. Hij moest altijd schamper lachen als ik dat tegen hem zei. Ik weet zeker dat hij in zijn tijd als kolenboer wel eens wat zwarte afdrukken op blanke billen achtergelaten heeft. Zwart uitbetalen in natura heet dat dan lijkt mij. Temp was wel een gelovig man en ging trouw elke zondag met zijn jongens naar de Heilige Antonius kerk op de singel. Toen zijn vrouw een keer met de jongens ging, omdat Temp doodziek op bed lag, zijn ze niet verder gekomen dan de stationsrestauratie. Volgens de jongens de enige kerk die ze ooit van binnen gezien hadden, de oude boef!

Wouter Kramer                                                                                                      Column 17,  15-01-2015

Stadstuin

Mijn vrouw en ik hebben de afgelopen jaren, bij onze zoektocht naar een nieuwe woning en op monumentendagen, diverse huizen bezocht in Dordrecht. Wat je dan aangenaam kan verrassen zijn de grote stadstuinen die verscholen gaan achter kleine simpele geveltjes. In de binnenstad is het, voor het gevoel, soms nog verbazingwekkender. Je waant je in een volledig bak- en straatstenen omgeving omdat je, buiten de parken, eigenlijk weinig groen ziet.

Een aantal maal hebben we een drukke straat achter ons gelaten om, via het stadspand als soort portal, in een oase van rust te belanden die je absoluut qua ruimte en sfeer niet verwacht had.

Maar ook in oudere wijken heb je soms enorme achtertuinen. In Dubbeldam bijvoorbeeld maar ook in Krispijn. Het bracht me, in gedachten, terug naar het huis van mijn opa en oma van mijn moederskant. Zij woonden in de Henriëtte Ronnerstraat. Een verbindingsstraat in Krispijn tussen de Brouwersdijk en de Patersweg. Ik weet dat mijn moeder er als kind al woonde en waarschijnlijk zijn mijn opa en oma er na de oplevering direct ingetrokken, want de huizen zijn gebouwd in 1930. Voor mijn gevoel hebben ze er ook altijd gewoond en alle generaties voor hen ook. Ik heb geen flauw idee waar ze daarvoor vandaan kwamen, ik zal het eens navragen aan een oom of tante. Daar moet ik dan niet te lang mee wachten want het dunt helaas aardig uit.

Ik kwam er als kind graag. Mijn opa had een grote volière in de tuin en ik ben gek van vogels. Vaak liet opa mij, in de volière, in de nestjes van sijsjes, zebravinken en kanaries kijken. Je ging dan eerst door een speciaal door hem gemaakte sluisdeur zodat er geen vogeltje kon ontsnappen. Ongelofelijk ingenieus vond ik dat. Hij was sowieso een handige vent volgens mijn moeder. Broedkooitjes en nestkastjes maakte hij zelf in zijn eigen werkplaatsje. Ook voor allerhande cadeaus voor verjaardagen en Sinterklaasfeesten draaide hij zijn hand niet om. Zelf ben ik een keer getuige geweest van het, in no time, maken van het mooiste zwaard dat ik ooit gezien heb. Ademloos stond ik in het heiligdom, waar al het gereedschap op maat en soort op een groot bord aan de wand hing, te kijken naar de man die in een paar soepele bewegingen van enkele vormloze plankjes, voor mij, een Excalibur smeedde waardoor ik me heel de weg naar huis onsterfelijk gevoeld heb.

Het kleine donkere huisje kreeg voor mij glans door de enorme tuin die er achter lag. Eerst het stoepje met een trapje naar beneden, rechts de schuur met daaraan de werkplaats, links een tegelplaatsje en dan de volière, welke om een perenboom gebouwd was. Daarachter nog de moestuin. Kwam je dan nog ruimte tekort, wat kon met tien kinderen in die tijd, dan was er achter nog een veldje met onkruid en rommel. Ik voelde me er in ieder geval altijd erg op mijn gemak, net als opa, die waarschijnlijk ook wel vluchtte uit het enorm hectische gezinsleven. Veel in huis te vinden was hij volgens mij niet. Buiten heerlijk mijmerend in zijn eigen gelijk en dat van de bijbel. Niet zo raar dat ik in de keus voor ons nieuwe huis ook mede de tuin heb laten meewegen in mijn voorkeur. Wel een beetje groot toch achteraf, maar goed dat ik ook van mijmeren en rommel houd.

Wouter Kramer
08-01-2015